Ik ga steeds haastiger werken. | |
Ik heb te weinig tijd. | |
We zijn tijd kwijt aan minder belangrijke zaken. | |
Onze cliënten laten merken dat we op een andere tijd moeten komen. | |
Ik moet meer doen dan ik kan. | |
Ik zou willen dat we prioriteiten stellen. | |
Ik heb geen overzicht over het werk. | |
Cliënten geven aan dat we weinig tijd voor ze hebben. | |
Het is bij ons in het werk hollen of stilstaan. | |
Het dagritme van de cliënt is anders dan ons werk. | |
Er vallen aldoor mensen uit. | |
Ik zou willen dat we als team efficiënter werken. | |
We zijn veel tijd kwijt met de materialen die we gebruiken. | |
Er zijn collega's die niet echt zijn ingewerkt. | |
We weten niet hoe we de tijdsdruk kunnen verdelen. | |
We moeten aldoor heen en weer lopen in ons werk. | |
Ik weet niet waar ik mijn tijd aan besteed. | |
Ik zou willen dat cliënten tevreden zijn over de tijd die ik voor ze heb. | |
We worden teveel gestoord in ons werk. | |
Ik kan bij tijdsdruk geen beroep doen op collega's. | |